Gebruiksniveau

Het werkvlak is het horizontale en verticale vlak dat verlicht moet worden door een lichtbron - zoals een bureau. Afhankelijk van het doel van de verlichting definiëren de normen een referentiepunt voor de verlichtingssterkte waarbij deze wordt gemeten. Voor zittende activiteiten is dit meestal op een hoogte van 75 cm boven de vloer, wat ongeveer overeenkomt met de hoogte van een bureau. Voor verkeersroutes, zoals trappen of gangen, ligt het referentiepunt veel lager, op slechts 20 cm.

De mate waarin het werkvlak uiteindelijk verlicht moet worden, hangt voornamelijk af van de activiteit die er plaatsvindt. De richtlijn voor werkplekken en DIN 12464 bevelen bijvoorbeeld verlichtingssterktes aan van een lage 50 lux voor opslagruimtes tot een volle 1500 lux voor werkplekken van opticiens. Hoe gedetailleerder en preciezer een visuele taak moet worden uitgevoerd op een werkvlak, hoe hoger de verlichtingssterkte moet zijn.

Er zijn ook verschillen wanneer het werkvlak direct wordt verlicht en wanneer het alleen indirect wordt verlicht. Het aandeel van de lichtstroom is bijvoorbeeld ongeveer 90 tot 100 procent bij directe straling en slechts ongeveer 10 procent bij indirecte straling. Hiermee moet dus ook rekening worden gehouden bij het verlichten van werkvlakken.